Schijnbaar kunnen we niet zonder papierwinkel

In veel discussies over veiligheid pleit men tegenwoordig voor een kleinere papierwinkel. Denk bijvoorbeeld aan de LMRA veiligheidschecklisten, uitgebreide Taak risico analyses, te veel instructies en procedures. Ik ben ook voorstander om de papierwinkel te verkleinen. Wel moeten de documenten die we dan wel maken, to the point zijn. Onderstaande rechtszaak voor de Rechtbank Zeeland-West Brabant, benadrukt dat nog eens. Wel heb ik zo mijn bedenkingen bij deze rechtszaak.

Rechtzaak

De rechtszaak was aangespannen door het op- en overslagbedrijf Loodet op Hazeldonk, waarbij zij in beroep gingen tegen een door de Inspectie SZW opgelegde bestuurlijke boete van € 4.500,00 vanwege overtreding van artikel 7.4 derde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Hierbij was door de Inspectie SZW geen rekening gehouden met eventuele matigingsgronden. Vooral tegen dit laatste maakte het bedrijf bezwaar. Tijdens de zitting in oktober van 2020 was het slachteroffer wel weer aan het werk, maar nog niet volledig.

Het ongeval

Tijdens een bedrijfsongeval op 14 augustus 2018 werd een voet van een werknemer verbrijzeld, nadat hij werd overreden door een vorkheftruck. De heftruck reed, ondanks een hoge lading, vooruit in plaats van achteruit. Het slachtoffer was in het werkgebied van de heftruck bezig om te stickeren. Volgens de instructies van het bedrijf moet een heftruckchauffeur zelf de benodigde stickers op de lading aanbrengen. Deze instructies waren ook met de beide medewerkers besproken.

De conclusies van de Inspectie

De inspectie SZW vindt dat het bedrijf te weinig heeft gedaan om het ongeval te voorkomen. De bestuurder reed vooruit met zijn vorkheftruck, terwijl zijn zicht werd geblokkeerd door de lading. Hier stelt de Inspectie SZW dat het arbeidsmiddel niet gebruikt is, zoals bedoeld. Ook concludeerde men dat er geen sprake was van adequate instructies en toezicht.

De inspectie wijst erop dat hij achteruit had moeten rijden, zodat hij wel goed zicht had en dat de werknemer die werd geraakt niet in de ruimte had mogen zijn. Hieruit concludeerde zij dat er geen sprake was van voldoende toezicht op de naleving van de veiligheidsregels. In hun verweer geeft het bedrijf aan dat het achteruit rijden met een lading bedoeld is voor langere afstanden en dat de chauffeur bij het plaatsen van de lading geen andere mogelijkheid heeft dan vooruit te rijden. Ook stelt het bedrijf dat het slachtoffer zich niet aan de regels gehouden heeft. Hij bevond zich in het werkgebied van de heftruck.

Inspectie SZW stelt in het boeterapport dat er geen adequaat toezicht geweest is. Hier is het verweer van het bedrijf dat op het moment van het ongeval er ook vier andere personen aanwezig waren, waaronder de operationeel manager.

De Rechtbank

De rechtbank oordeelt in het vonnis dat gebleken is dat in de dagelijkse praktijk bij van bedrijf het niet ongebruikelijk was dat medewerkers zich wél op de werkvloer bevonden om ladingen te stickeren. De rechtbank was daarom van mening dat, ondanks het feit dat er instructies waren en dat deze besproken zijn met de werknemers, het bedrijf zich onvoldoende heeft ingespannen om het aanrijdingsgevaar te voorkomen.

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet dat er, ondanks het feit dat er 4 personen aanwezig waren, er ook sprake was van feitelijk toezicht.

In het vonnis stelt de rechter de Inspectie SZW in het gelijk en ziet ook geen redenen tot matigingsgronden en verklaart het beroep van het bedrijf ongegrond.

Wat kunnen we uit deze rechtzaak concluderen?

Laat ik beginnen met het feit dat ik elk bedrijfsongeval betreurenswaardig vind en dat ik meeleef met het slachtoffer. Dit betekent echter niet dat we, ten aanzien van de afhandeling van een bedrijfsongeval, geen kanttekeningen mogen plaatsen. Ik wil bij deze rechtszaak dan ook een aantal kanttekeningen plaatsen.

Allereerst weet ik uit ervaring dat er in boeterapporten door de Inspectie SZW regelmatig aangegeven wordt dat werkinstructies ontbreken of niet voldoende zijn. Als er in de praktijk afgeweken wordt van de werkinstructies, wordt er in het boeterapport vaak gesproken van ‘falend toezicht’. Twee regelmatig terugkerende elementen in een boeterapport.

Uit deze zaak bleek dat de firma waar het ongeval gebeurde, een werkinstructie had. Zij hadden deze zelfs besproken met de werknemers. Normaal zouden we zeggen: “Het bedrijf heeft aan haar wettelijke verplichtingen voldaan”.

Andere praktijk

Alleen blijkt ook hier weer dat de praktijk weerbarstiger is en dat er dus sprake was van een andere manier van werken, dan in de werkinstructie voorgeschreven. Dat geldt net zo voor het feit dat de heftruckchauffeur vooruit reed met een te hoge last, waarbij zijn zicht belemmerd was. Dit heeft niet in zijn Veiligheidshandboek Heftruckbestuurder gestaan. Toch gebeuren deze zaken. Natuurlijk had de verantwoordelijke manager dit gedrag moeten signaleren en corrigeren.

Nu is dit niets uitzonderlijks. Bij meer bedrijven is er sprake van soortgelijke situaties. In de papierwinkel is alles goed geregeld, in de vorm van werkinstructies en procedures. Toch wijken werknemers af van de instructies en ontstaat er een eigen manier van werken. Toezicht houden op naleving van de instructies en regels vinden veel managers vervelend en heeft daarom geen prioriteit. Voor hun gevoel hebben ze wel belangrijker werkzaamheden te doen.

Dus moeten we de Inspectie SZW gelijk geven als zij constateren dat het bedrijf tekortgeschoten is in de naleving van de wettelijke plichten. Men heeft, met de wet in de hand, de boete opgelegd.

Nuance?

Maar toch heb ik hier moeite mee. Is deze verwijzing naar de wetgeving niet te makkelijk? Is het, zoals het in de wetgeving geformuleerd is, wel haalbaar. Ligt het allemaal niet genuanceerder? Wordt de werkgever niet te snel verantwoordelijk gesteld? Kijkend naar de feiten concludeer ik ook dat de medewerker zich niet aan de werkinstructies gehouden heeft. Dan te constateren dat de werkinstructie niet adequaat was, is voor mij te kort door de bocht. Misschien was de werkinstructie wel goed en ontbrak het aan de naleving van die instructie? Geeft het niet naleven van de werkinstructie en het ontstaan van een afwijkende manier van werken, dan aan dat de werkinstructie niet adequaat was?

Als we met elkaar concluderen dat de werkinstructie niet correct of adequaat is, als er afgeweken wordt van de instructie, dan kunnen er heel wat werkinstructies de prullenbak in. Veel bedrijven hebben dan nu de uitdaging om al hun werkinstructies te verbeteren. Dus werk aan de papierwinkel. De weg naar een betere papierwinkel, die nog gedetailleerder geschreven gaat worden, ligt open!

En de werknemer dan?

Ik mis in het oordeel van de rechtbank en in de benadering van de Inspectie SZW het element ‘verantwoording van de werknemer’. De Inspectie SZW had toch ook kunnen kijken naar artikel 11 van de Arbeidsomstandighedenwet “De werknemer is verplicht om in zijn doen en laten op de arbeidsplaats, overeenkomstig zijn opleiding en de door de werkgever gegeven instructies, naar vermogen zorg te dragen voor zijn eigen veiligheid en gezondheid en die van de andere betrokken personen.” En lid e van hetzelfde artikel “de werknemer is verplicht de door hem opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid terstond ter kennis te brengen aan de werkgever of degene die namens deze ter plaatse met de leiding is belast”. De werknemer had toch ook gebruik kunnen maken van zijn recht (artikel 29 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet) om de werkzaamheden te onderbreken, omdat zijn veiligheid in het geding was.

Nu wil ik niet met de vinger richting het slachtoffer wijzen en stellen dat hij zelf verantwoordelijk is voor het ongeval. Ook dat zou veel te kort door de bocht zijn en zou er sprake zijn van een tunnelvisie. Wel wil ik er op wijzen dat een bedrijfsongeval vaak een combinatie van factoren is en dat veiligheid een zaak is van werknemer én werkgever. Samen.

De verkeerde weg!

We kunnen ervoor kiezen de papierwinkel prachtig voor elkaar te maken. Compleet en up-to-date. We gaan het toezicht verbeteren, met als gevolg signaleren en corrigeren. Dan hebben we voldaan aan de wet. Alles tiptop voor elkaar. Inspectie SZW blij. En toch lopen we dan bij een bedrijfsongeval, waarbij er sprake is van afwijken van de regels of instructies, nog steeds de kans om alsnog te horen te krijgen dat we als bedrijf tekortgeschoten zijn en er niet alles aan gedaan hebben om in een concrete situatie een bedrijfsongeval te voorkomen.

Volgens mij zijn we een verkeerde weg ingeslagen. Een prachtige ‘indekcultuur’ en een omvangrijke papierwinkel. Volgens mij moeten we veel meer aandacht hebben voor het veiligheidsbewustzijn binnen de bedrijven. Hiermee wijs ik niet naar de mensen op de werkvloer, maar wil ik iedereen van hoog tot laag in de organisatie aanspreken.

Als iedereen in het bedrijf, van hoog naar laag dus, een goed veiligheidsbewustzijn heeft, is er misschien wel minder papier nodig. Veiligheid is een lifestyle, een bedrijfscultuur, geworden.

En die papierwinkel?

Maar hoe zit het dan met onze bewijslast? Hebben we, in een discussie met Inspectie SZW, wel een argument dat binnen het bedrijf gewerkt wordt aan een veilige cultuur? Als ik deze rechtszaak lees dan denk ik dat we met dat argument voorlopig weinig kans maken. Misschien kan er bij de Inspectie SZW ook eens meer aan deze aspecten van veiligheid gedacht worden? Nu werkt men de indekcultuur c.q. uitgebreide papierwinkel in de hand. Misschien ook in de wetgeving hier meer ruimte voor maken? Snap dat papier makkelijker te controleren is.

Misschien houd u net als ik aan deze rechtszaak het gevoel over van “Is het dan nooit goed of voldoende?!” Jammer, hè…

Ons laatste nieuws

Zoeken